Ik bekijk hoe mijn vaders neef Thomas, papa Tom voor ons, zijn machete door gewassen en jonge kokosnoten hakt. Ik voel me altijd ver verwijderd van ons bestaan in Nederland als we ons tussen machetes bevinden. Als een avonturier in een onbekende cultuur. Maar dit is niet zomaar een cultuur. Niet zomaar een ver oord. Dit is mijn cultuur. En mijn familie. In Booi, het dorp waar mijn opa z’n luiertje heeft gedragen.
We zitten op de modderige grond voor mijn ooms huisje. Het is geverfd in de kleur van babyroze. Zijn eerste kleinkind van negen maanden met flaporen maar ogen waar Bambi me een puntje aan mag zuigen, zit bij m’n tante op schoot tevree aan zijn flesje melk te sabbelen. Palmbomen, mangobomen, durianbomen, bananenplanten, nootmuskaatbomen, fruitbomen die ons vreemd zijn. Ze groeien om het huisje heen in het bergachtige oerwoud, waar het opvallend mooie dorp tegenaan is gebouwd. Vóór ons, hooguit dertig meter, ligt het strand met zijn lichtblauwe zee. Zonder rietje slurpt Claire het water uit een jonge kokosnoot, terwijl mijn mooie nichtje van vier levenslustig om ons heen stuitert. Ik ben in m’n sasje. Dat dit dorp bij mij hoort.
Bij papa Tom zijn we even aan het bijkomen. Van het uurtje voor dood liggen op het strand voor Claire en het spetteren in het heldere water voor mij. Als de kokosnoot leeg is, haalt mijn oom zijn vissersbootje tevoorschijn. Langer dan een kano en zo smal dat die alleen geschikt is voor de Aziatische kippekontjes. ‘Kom, we gaan naar Pulau Pombo’, zegt hij vrolijk.
Het ligt bij Booi. Een mini eiland. Onbewoond. We lopen tien minuutjes door het oerwoud dat aan mijn ooms huisje grenst, erna steken we het water over. Vastgeklemd in het veel te smalle bootje, peddelt m’n oom ons om beurten naar een zo kostelijk oordje dat die mijn dromerige hart zal stelen. Het eilandje is maar vier minuutjes varen. Met één klein houten peddeltje. Maar het zijn er vier onvergetelijke. Claire vertrekt als eerste samen met mijn vierjarige nichtje. Zo dun als een pierling is ze, dus zij kan er alvast bij. Na een paar minuten is het mijn beurt. Onderweg probeert m’n oom uitgebreid te kletsen en ondanks dat ik maar flarden versta of terug kan zeggen, voel ik me blij zo met hem in zijn bootje. Dankbaar. En trots.
De kust ligt achter me. Gemaakt van steile berg, helemaal groen bedekt. Het eilandje ligt voor me. Pombo, een perfect bolletje. En het water. Oh, het water. Aan het strand was het water licht, na een minuut is het zeewater zoals ik die nooit eerder zag. Zulk helder, felblauw water dat een zwembad met blauwe tegeltjes nog niet eens tentoonspreidt. Bij het kleine eilandje is het niet meer in datzelfde felblauw, maar lichter. Niet minder helder, niet minder mooi. Vanuit het krappe bootje zie ik Claire al in het water liggen. Van mijn kleine nichtje hoor ik luid geschater. Ulet heet ze. Ze heeft het druk met Claire te bespetteren en duikt kopje onder om lachend boven te komen. Achter hen steken vanaf het witte zand wat palmboompjes in de lucht. Even denk ik aan opa. Dat hij verplicht moest wennen aan een nieuw leven. In de slaapverwekkende natuur van godvergeten Geleen en Schiedam. Hoe zou hij terug hebben verlangd naar zijn paradijselijke geboortegrond.
Michelle april 8, 2018
Dat klinkt echt als paradijs!!!
ineke april 8, 2018
wat een mooie woorden .
het voelt inderdaad als een paradijs.
kan niet wachten om de foto’s te mogen bewonderen.
dikke kus
Patries april 8, 2018
Oh… jij komt nooit meer terug zo…meer 🙁 …
Marieke april 9, 2018
wow wat mooi geschreven Simone, ontroerend mooi! Zo bijzonder dat je hebt proeven aan waar jij vandaan komt. Kus!